Moed
Buiten lijkt de lucht een haast dieppaarse kleur te hebben gekregen, een zware kleur, die alvast voorspelt dat het straks flink zal gaan regenen. De grasvelden tussen de flats zijn grauw en donker en eindelijk lijkt iedereen zich te houden aan het advies om thuis te blijven. Het is moeilijk te geloven dat het hier om dezelfde plek gaat als het huis waar ik vorige week nog wakker werd met de zon in mijn gezicht. Het lijkt wel alsof er een heel ander soort kleurenfilter over de wereld heen ligt.
‘Als de zon schijnt, lijken alle mensen mooier,’ zegt Jacob vaak en ik weet dat hij gelijk heeft. Je kon het zien in de parken, de afgelopen weken, toen het als zomer voelde: dat het een gelukkige enkeling even lukte om alles te vergeten, met zijn hoofd in het gras en zijn gedachten in de lucht. En ook voor ons, de mensen die dat nog niet lukte, was het helend, troostend tenminste. Om te zien dat alles voor die enkeling eventjes heel makkelijk werd.
Dingen zijn anders, nu de hemel zich ter aarde stort en wij met haar mee vallen; hop, zo weer met onze voeten in de grond geplant. Nu we ons niet langer kunnen verstoppen achter zonnebrillen en parasols, is het nog wat meer evident dat deze stad niet lijkt op onze stad: dat de bussen stilstaan en de supermarkten ruiken naar desinfectiemiddel. We weten nu meer dan eerst dat we ook minder op onszelf lijken; dat het knuffelgebrek en de sluimerende doelloosheid aan ons af te lezen zijn. Ik loop door het Wilhelminapark en tel de mensen die ik nog zie lachen (het zijn er zes, en vier daarvan zijn kinderen). Ik bedenk me dat ik Jacob snel moet schrijven: als de zon weer weg is, lijken de mensen niet lelijker maar wel verdrietiger en dat is minstens even erg.
‘Houd vol.’ Dat is het credo van onze tijd geworden. Dat voelt raar, onnatuurlijk haast, omdat wij hier in onze fijne kikkerlandje vaak gelukkig genoeg zijn om te kunnen geloven dat tijd niet enkel bestaat om uit te zingen. Tijd is voor ons iets om te besteden: om te voelen, te proeven en te worden tot de volgende dag. Hoe nu dan verder, nu diezelfde tijd zo’n slepend zwaar blok aan ons been geworden is? Nu het iets is wat eenzaam maakt en wat je verliest. Nu we ons er niet in onder kunnen dompelen, maar we enkel maar vol moeten houden, zolang het duurt. En dat is nog veel te lang, waarschijnlijk.
Maar wandelen in de regen is beter dan helemaal niet wandelen, en als ik langs de vijver loop en vijf lieve, donzen eendenkuikens tel, bedenk ik me dat ik ook zelf zou kunnen beginnen met lachen naar het leven, in plaats van treurig af te strepen in mijn notitieboekje als een ander dat niet doet. Als volhouden even lastig wordt, moet ik proberen om wel moed te houden; om mijn ogen niet te sluiten voor wat er is, maar om het aan te kijken. Ik wil durven om lachend mijn tong uit te steken naar mijn eigen tranen en zelfs de ramen nog wijd open te gooien als mijn kamer van het water onderloopt.
Regen doet de dingen groeien en dat geldt ook voor ons: voor ons verdriet, voor onze pijn, maar ook voor onze veerkracht en ons vermogen om haast alles weer te boven te komen. Dus laten we blijven uitreiken, blijven proberen, blijven schrijven of schilderen of zingen, of wat het dan ook is dat onze pijn niet wegstopt maar verwerkt. En houd vol.
Of schiet vol, als dat soms even nodig is.
Nina van Tongeren (20)
Studeert writing for performance aan de HKU en is werkzaam bij het Dordtse theater Het Weeshuis. Ze schrijft voornamelijk dramateksten en poëzie, maar is ook zoekende in scenario en proza. In haar schrijven zoekt ze naar kwetsbaarheid en probeert ze altijd oprecht te zijn, ook als dat soms pijnlijk is.